-
1 tendens naar links
tendens naar linksVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tendens naar links
-
2 tendens
♦voorbeelden: -
3 movement
n. beweging; verplaatsing; hoofdstuk; mechanisme (bij klok, etc); behoefte doen[ moe:vmənt]1 beweging ⇒ voortgang, ontwikkeling; impuls; trend, tendens; 〈 medicijnen, geneeskunde〉 stoelgang, ontlasting♦voorbeelden:movement towards the left • tendens naar s -
4 movement towards the left
movement towards the left -
5 drift
n. beweging, richting, tendens; erosie, afdrijving--------v. met de stroom meegaan; meeslependrift1[ drift] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 afwijking/drijving ⇒ het weg/afdrijven, het zwerven2 vlaag ⇒ sneeuw/regenvlaag, stofwolk3 opeenhoping ⇒ berg, massa4 ongeorganiseerde beweging ⇒ gang, trek5 strekking ⇒ tendens, bedoeling♦voorbeelden:I get your drift • ik begrijp wat je bedoelt→ continental continental/————————drift21 (af/uiteen)drijven 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ (zich laten) meedrijven, (rond)zwalken♦voorbeelden:John and Mary drifted apart • John en Mary vervreemdden van elkaardrift away/off • geleidelijk verdwijnenshe just drifted in • ze kwam zomaar even langsII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
6 tendieren
tendieren〈 formeel〉1 neigen, tenderen ⇒ (de) neiging, tendens (ver)tonen♦voorbeelden:1 die Aktien tendierten stetig, uneinheitlich • de aandelen waren vast, verdeeld gestemddie Entwicklung tendiert nach oben • de ontwikkeling vertoont een opwaartse tendensdiese Farbe tendiert zum Orange • deze kleur zweemt naar (het) oranje -
7 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
8 complementary goods
aanvullende goederen,aanvullende benodigdheden (bij economie-een verandering aan de vraag naar bepaalde goederen brengt een verandering teweeg naar de vraag aan andere goederen in hetzelfde tendens) -
9 perfect substitutes
perfecte vervangmiddelen (producten waarbij verandering van vraag naar een van hen leidt tot verandering in tegengestelde tendens en in vaste tarief bij vraag naar een ander (in economie)) -
10 Linksdrall
Linksdrall〈m.〉 -
11 bias
n. vroegere kennis; draai--------v. verdraaien van kennisbias1[ bajjəs] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 aanleg4 〈 bowls〉 eenzijdige verzwaring 〈 van bal〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 afwijking 〈in vorm en/of loop van de bal〉, effect♦voorbeelden:1 a bias towards the left • een voorkeur voor/neiging naar swithout bias • onbevooroordeeld————————bias2〈werkwoord; bias(s)ed〉♦voorbeelden: -
12 stijgen
1 monter♦voorbeelden:stijgende beweging • mouvement ascensionneleen stijgende lijn • une ligne ascendantede lonen stijgen • les salaires augmententstijgende tendens • tendance à la haussestijgende toonladder • gamme ascendantehet water stijgt • les eaux montentde loftuitingen zijn hem naar het hoofd gestegen • les éloges lui sont montés à la tête
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский